Na een rondje langs de programmacommissies van politieke partijen deed NRC Handelsblad op 19 mei verslag van de bevindingen: “Belangenclubs staan in de rij bij de politieke partijen.” Allerlei organisaties en groepen brengen wensen langs en op hun beurt halen programmacommissies punten op die de electorale achterban kunnen aanspreken. Voor elk wat wils.
Op basis van de schatting in het NRC-verslag kunnen we een optelsom maken van het aantal belangenbehartigers dat de weg naar de programmacommissies weet te vinden: zo’n 250 voor de VVD, 200 voor het CDA, 100 richting D66 en dan ‘tientallen’, dus zeg 50, voor GroenLinks. Gunnen we de PvdA er voor deze keer ook 250, de SP 100 en de rest bij elkaar nog 50, dan komen we uit op 1000 in totaal. Daar zit overlap in, want relaties tussen belangenorganisaties en politieke partijen zijn niet altijd exclusief. Sommige organisaties richten hun wensen selectief om ideologische of praktische redenen, andere shoppen wat uitgebreider om hun boodschap in de tekst van meerdere verkiezingsprogramma’s te krijgen. De kleinste partijen ontvangen meestal alleen boodschappers voor een heel specifieke doelgroep.
Deze cijfers bevestigen het nog maar eens: als de verkiezingen in aantocht zijn, dan komen professionals en amateurs in de belangenbehartiging in beweging om allemaal hun input te leveren. Verkiezingsprogramma’s kunnen een doel op zich zijn in de politiek van de expressie, maar de meeste organisaties en groepen zien het instrumenteler: voor hen zijn het documenten die toegang helpen geven tot de prioriteiten en beslissingen over beleid. Volgende ronde daarbij is het regeerakkoord, dat in Nederland zoals we weten altijd pas na de verkiezingen en veel omhaal in elkaar wordt gezet.
Er zit wel een open en responsieve kant aan dit verschijnsel. Als zo veel diverse organisaties en groepen hun wensen en ideeën laten optekenen door programmacommissies, dan mogen we toch spreken van een behoorlijke belangenrepresentatie voor de verkiezingen. Dat is gezien de minimale en nog steeds afnemende animo in Nederland om lid te zijn van een politieke partij al gauw een winstpunt.
De veronderstelling achter al die informatiebezorging en pleidooien bij de politieke partijen is dat verkiezingsprogramma’s de agenda bepalen en een stempel drukken op de beslissingen die komen gaan. Maar hoe waar is dat nu eigenlijk? Je kunt zeggen: het hoort er gewoon bij, het is onderdeel van het politieke voorsorteren en ook een beetje folklore op de lange routes door ons polderland. In de voortgaande versnippering in de Nederlandse politiek kan die bonte mengeling van belangenboodschappen er ook nog wel bij.
Alleen vraag ik me af wat er van alle losse desiderata in verkiezingsprogramma’s terecht komt tijdens de kabinetsformatie en daarna als het dagelijkse nieuws (‘all news is bad news’) het regeerakkoord steeds weer onder druk blijkt te zetten. Goed, er zijn beloften uit programma’s die zijn nagekomen. De meesten zullen er wel een voorbeeld van hebben. En ja, oppositiepartijen hebben bij de wankele parlementaire meerderheden meer onderhandelingsmacht. Maar toch word ik in de aanloop naar verkiezingen altijd een beetje sceptisch over die programmakoorts. Hoe dichter belangenbehartigers bij politieke partijen zijn betrokken, hoe meer de temperatuur lijkt op te lopen.
Na de verkiezingen van 2012 berekende het Centraal Planbureau dat 77 procent uit het doorgerekende VVD-programma was opgenomen in het regeerakkoord, tegen 41 procent uit het PvdA-programma. Dat lijken getallen die het nut van de gang naar programmacommissies aantonen – als je tenminste de kaarten op de juiste partij zet. Maar de berekeningen van het CPB gingen vooral over ombuigingen waar een flinke min voor stond. Met andere woorden: voornemens tot bezuinigingen stonden het meest centraal. Ik kan me bij de grofweg 1000 actieve leveranciers van wensen en position papers voor de programmacommissies niet voorstellen dat zij allemaal op besparingen komen aandringen. Hooguit wordt geprobeerd om voorgenomen bezuinigingen een maatje kleiner te krijgen. De meesten willen overtuigen of verleiden om er iets bij te doen.
Dus het getalsmatige bewijs voor resultaat uit investeren van lobbytijd in partijprogramma’s is er niet echt. De aantrekkingskracht ervan is misschien wel vooral dat het resultaat snel zichtbaar is: leesbare standpunten kunnen als key performance indicator meetellen. Verkiezingen gaan over de electorale achterban, invloed op verkiezingsprogramma’s gaat over de maatschappelijke of zakelijke achterban die steeds meer over de schouder van de public affairs professional meekijkt.
Ik zie de deelname aan het circuit van programmacommissies dan ook als een nogal onzekere opstap naar invloed op het beleid na de verkiezingen. De politieke agenda valt voor een deel misschien te plannen, maar voor een groot deel is invloed erop een kwestie van goed en slim reageren op gebeurtenissen. Onverwachte wendingen van issues halen de agenda steeds weer overhoop. Vergelijkend onderzoek dat ik met buitenlandse collega’s heb gedaan, laat zien dat politieke prioriteiten vaker tijdens de rit van een kabinet verschuiven dan tijdens verkiezingen.
Al deze aandacht voor de prille voorkant van de levenscyclus van kabinetten en hun beleid moeten we met een korrel zout nemen. Natuurlijk, een goede lobby kijkt verder dan de neus van de verkiezingen lang is. En er is niets verkeerds aan om wensen of ideeën te delen met programmacommissies. Het heeft ook wel iets democratisch dat de kiezers zich daarover vervolgens een mening kunnen vormen als ze richting stemlokaal de standpunten in het Kieskompas of de StemWijzer voorgeschoteld krijgen. Dan lezen ze tenminste nog iets uit die verkiezingsprogramma’s.
Wie echt invloed op de vroege agenda wil, die moet het samen met anderen doen. De politieke partijen in en buiten het kabinet hebben al langer door dat coalities met belangenorganisaties nodig zijn om draagvlak te krijgen. Belangenbehartigers staan zelf ook veel sterker als ze bondgenootschappen aangaan. Zelfs kleine spelers kunnen daar gerieflijk tussen zitten, die hoeven niet veroordeeld te zijn tot de verborgen hoekjes van een verkiezingsprogramma van een partij die een of twee zetels in de Tweede Kamer haalt. Slim en goed getimed dus van die 24 organisaties die samen als Mobiel Nederland hun boodschap over de vervoersproblemen naar buiten brachten. Ze waren vast ook op bezoek bij de meeste programmacommissies.
Arco Timmermans, bijzonder hoogleraar public affairs
Deze cijfers bevestigen het nog maar eens: als de verkiezingen in aantocht zijn, dan komen professionals en amateurs in de belangenbehartiging in beweging om allemaal hun input te leveren. Verkiezingsprogramma’s kunnen een doel op zich zijn in de politiek van de expressie, maar de meeste organisaties en groepen zien het instrumenteler: voor hen zijn het documenten die toegang helpen geven tot de prioriteiten en beslissingen over beleid. Volgende ronde daarbij is het regeerakkoord, dat in Nederland zoals we weten altijd pas na de verkiezingen en veel omhaal in elkaar wordt gezet.
Er zit wel een open en responsieve kant aan dit verschijnsel. Als zo veel diverse organisaties en groepen hun wensen en ideeën laten optekenen door programmacommissies, dan mogen we toch spreken van een behoorlijke belangenrepresentatie voor de verkiezingen. Dat is gezien de minimale en nog steeds afnemende animo in Nederland om lid te zijn van een politieke partij al gauw een winstpunt.
De veronderstelling achter al die informatiebezorging en pleidooien bij de politieke partijen is dat verkiezingsprogramma’s de agenda bepalen en een stempel drukken op de beslissingen die komen gaan. Maar hoe waar is dat nu eigenlijk? Je kunt zeggen: het hoort er gewoon bij, het is onderdeel van het politieke voorsorteren en ook een beetje folklore op de lange routes door ons polderland. In de voortgaande versnippering in de Nederlandse politiek kan die bonte mengeling van belangenboodschappen er ook nog wel bij.
Alleen vraag ik me af wat er van alle losse desiderata in verkiezingsprogramma’s terecht komt tijdens de kabinetsformatie en daarna als het dagelijkse nieuws (‘all news is bad news’) het regeerakkoord steeds weer onder druk blijkt te zetten. Goed, er zijn beloften uit programma’s die zijn nagekomen. De meesten zullen er wel een voorbeeld van hebben. En ja, oppositiepartijen hebben bij de wankele parlementaire meerderheden meer onderhandelingsmacht. Maar toch word ik in de aanloop naar verkiezingen altijd een beetje sceptisch over die programmakoorts. Hoe dichter belangenbehartigers bij politieke partijen zijn betrokken, hoe meer de temperatuur lijkt op te lopen.
Na de verkiezingen van 2012 berekende het Centraal Planbureau dat 77 procent uit het doorgerekende VVD-programma was opgenomen in het regeerakkoord, tegen 41 procent uit het PvdA-programma. Dat lijken getallen die het nut van de gang naar programmacommissies aantonen – als je tenminste de kaarten op de juiste partij zet. Maar de berekeningen van het CPB gingen vooral over ombuigingen waar een flinke min voor stond. Met andere woorden: voornemens tot bezuinigingen stonden het meest centraal. Ik kan me bij de grofweg 1000 actieve leveranciers van wensen en position papers voor de programmacommissies niet voorstellen dat zij allemaal op besparingen komen aandringen. Hooguit wordt geprobeerd om voorgenomen bezuinigingen een maatje kleiner te krijgen. De meesten willen overtuigen of verleiden om er iets bij te doen.
Dus het getalsmatige bewijs voor resultaat uit investeren van lobbytijd in partijprogramma’s is er niet echt. De aantrekkingskracht ervan is misschien wel vooral dat het resultaat snel zichtbaar is: leesbare standpunten kunnen als key performance indicator meetellen. Verkiezingen gaan over de electorale achterban, invloed op verkiezingsprogramma’s gaat over de maatschappelijke of zakelijke achterban die steeds meer over de schouder van de public affairs professional meekijkt.
Ik zie de deelname aan het circuit van programmacommissies dan ook als een nogal onzekere opstap naar invloed op het beleid na de verkiezingen. De politieke agenda valt voor een deel misschien te plannen, maar voor een groot deel is invloed erop een kwestie van goed en slim reageren op gebeurtenissen. Onverwachte wendingen van issues halen de agenda steeds weer overhoop. Vergelijkend onderzoek dat ik met buitenlandse collega’s heb gedaan, laat zien dat politieke prioriteiten vaker tijdens de rit van een kabinet verschuiven dan tijdens verkiezingen.
Al deze aandacht voor de prille voorkant van de levenscyclus van kabinetten en hun beleid moeten we met een korrel zout nemen. Natuurlijk, een goede lobby kijkt verder dan de neus van de verkiezingen lang is. En er is niets verkeerds aan om wensen of ideeën te delen met programmacommissies. Het heeft ook wel iets democratisch dat de kiezers zich daarover vervolgens een mening kunnen vormen als ze richting stemlokaal de standpunten in het Kieskompas of de StemWijzer voorgeschoteld krijgen. Dan lezen ze tenminste nog iets uit die verkiezingsprogramma’s.
Wie echt invloed op de vroege agenda wil, die moet het samen met anderen doen. De politieke partijen in en buiten het kabinet hebben al langer door dat coalities met belangenorganisaties nodig zijn om draagvlak te krijgen. Belangenbehartigers staan zelf ook veel sterker als ze bondgenootschappen aangaan. Zelfs kleine spelers kunnen daar gerieflijk tussen zitten, die hoeven niet veroordeeld te zijn tot de verborgen hoekjes van een verkiezingsprogramma van een partij die een of twee zetels in de Tweede Kamer haalt. Slim en goed getimed dus van die 24 organisaties die samen als Mobiel Nederland hun boodschap over de vervoersproblemen naar buiten brachten. Ze waren vast ook op bezoek bij de meeste programmacommissies.
Arco Timmermans, bijzonder hoogleraar public affairs